Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AP0001

Datum uitspraak2004-05-26
Datum gepubliceerd2004-05-26
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200307103/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 19 augustus 2003, kenmerk BE3V2960, heeft verweerder krachtens de Wet milieubeheer aan [vergunninghoudster] een revisievergunning als geregeld in artikel 8.4, eerste lid, van deze wet verleend voor opslag en verkoop van nieuwe en oude goederen alsmede van consumentenvuurwerk aan de [locatie 1], [locatie 2] en [locatie 3] te Bergen op Zoom. Dit besluit is op 14 september 2003 ter inzage gelegd.


Uitspraak

200307103/1. Datum uitspraak: 26 mei 2004 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: [appellant], wonend te [woonplaats], en het college van burgemeester en wethouders van Bergen op Zoom, verweerder. 1. Procesverloop Bij besluit van 19 augustus 2003, kenmerk BE3V2960, heeft verweerder krachtens de Wet milieubeheer aan [vergunninghoudster] een revisievergunning als geregeld in artikel 8.4, eerste lid, van deze wet verleend voor opslag en verkoop van nieuwe en oude goederen alsmede van consumentenvuurwerk aan de [locatie 1], [locatie 2] en [locatie 3] te Bergen op Zoom. Dit besluit is op 14 september 2003 ter inzage gelegd. Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 24 oktober 2003, bij de Raad van State ingekomen op 27 oktober 2003, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 12 november 2003 en 30 december 2003. Bij brief van 30 december 2003 heeft verweerder een verweerschrift ingediend. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 mei 2004, waar [appellant], en verweerder, vertegenwoordigd door mr. D. Oostvogels, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. Tevens is namens vergunninghoudster [gemachtigde] als partij gehoord. 2. Overwegingen 2.1. Eerst bij nadere memorie heeft appellant betoogd dat het bestreden besluit onduidelijk is omdat er in het bestreden besluit sprake is van verschillende adressen terwijl de opslag van vuurwerk op [locatie 1] plaatsvindt, dat er geen voorlichting aan de omwonenden is gegeven, dat verweerder traag op zijn vragen reageert en dat uit krantenartikelen blijkt dat de regels voor opslag van vuurwerk niet worden nageleefd. Het aanvoeren van deze gronden in dit stadium van de procedure is in strijd met de goede procesorde. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat niet is gebleken dat appellant deze niet eerder in de procedure naar voren had kunnen brengen. Voornoemde gronden kunnen derhalve niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit en dienen niet ontvankelijk te worden verklaard. 2.2. Appellant voert aan dat het toestaan van de opslag en verkoop van vuurwerk hem een gevoel van onzekerheid en onveiligheid geeft. Het is volgens hem niet in het belang van de bewoners van de buurt. 2.2.1. Verweerder stelt dat de aanvraag om een milieuvergunning is getoetst aan het Vuurwerkbesluit. Gezien de hoeveelheid consumentenvuurwerk die in de inrichting zal worden opgeslagen dient te worden voldaan aan een afstand van acht meter, gemeten vanaf de bewaarplaats tot een kwetsbaar object. Volgens verweerder wordt aan deze afstand voldaan en wordt daarmee de veiligheid van omwonenden in voldoende mate gewaarborgd. 2.2.2. Ingevolge artikel 8.9 van de Wet milieubeheer draagt – voorzover hier van belang – het bevoegd gezag er bij de beslissing op de aanvraag zorg voor dat er geen strijd ontstaat met regels die met betrekking tot de inrichting gelden, gesteld bij of krachtens deze wet. Het Besluit van 22 januari 2002 houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk (hierna: het Vuurwerkbesluit) is mede een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 8.44 van de Wet milieubeheer. Het Vuurwerkbesluit omvat (voorzover hier van belang) bepalingen betreffende het opslaan, het bewerken, het verkopen en het ontbranden van consumentenvuurwerk en constructie-eisen ten aanzien van de (buffer) bewaarplaats en de verkoopruimte. Gesteld noch gebleken is dat niet binnen de grondslag van de aanvraag en de daarbij behorende stukken aan de toepasselijke bepalingen van het Vuurwerkbesluit kan worden voldaan. Daarnaast zijn de voorschriften 4.1 tot en met 4.15 aan de vergunning verbonden ter beperking van brand- en explosiegevaar als gevolg van het bewaren, het ompakken en het verkopen van vuurwerk. Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het bestreden besluit in voldoende mate bescherming biedt tegen mogelijk brand- en explosiegevaar. Deze beroepsgrond treft geen doel. 2.3. Appellant voert aan dat het bestreden besluit geen garanties geeft met betrekking tot aansprakelijkheid bij het optreden van een eventuele calamiteit. Tevens voert hij aan dat de vergunningaanvrager ook elders in Bergen op Zoom al een inrichting voor de opslag van vuurwerk heeft. De Afdeling overweegt dat dit geen aspecten zijn waarmee verweerder bij de beoordeling van de milieuvergunningaanvraag rekening hoeft te houden. Deze beroepsgronden kunnen derhalve geen doel treffen. 2.4. Het beroep is, voorzover ontvankelijk, ongegrond. 2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I. verklaart het beroep niet-ontvankelijk voorzover appellant betoogd dat het bestreden besluit onduidelijk is omdat er in het bestreden besluit sprake is van verschillende adressen, dat er geen voorlichting aan de omwonenden is gegeven, dat verweerder traag op zijn vragen reageert en dat uit krantenartikelen blijkt dat de regels voor opslag van vuurwerk niet worden nageleefd; II. verklaart het beroep, voorzover ontvankelijk, ongegrond. Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van drs. G.K. Klap, ambtenaar van Staat. w.g. Drupsteen w.g. Klap Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 26 mei 2004 315.